Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 695]
| |
lebben. De flappe buikzijde van eenen gegromden visch. Zamenst.: lebaal. Het woord schijnt tot het geslacht van lip, slap, lob, (lobbe) enz. te behooren. |
|