[Lazuren]
LAZUREN, onverb. bijv. naamw., zonder trappen van vergrooting. Van lazuur, uit lazuur gevormd: een lazuren zoutvat. Poot gebruikt dit naamw. voor lazuurverwig: tot dat ons in 't ende 't volschoon en lazuuren uitspansel des hemels ontfang. Ondertusschen zijn toch lazuur en lazuren onderscheiden; daar het eerste op de kleur ziet en verbuigbaar is, het laatste op de stof en onverbuigbaar. Zie azuur, azuren.