[Lazuur]
LAZUUR, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Lazuurverwig, hoogblaauw: het gegolf Neptuni, wiens lasure kruijn, enz. Rodenb. Het lasure vlies. Rodenb. Onz., het lazuur, lazuurkleur: het lazuur des hemelschen gewelfs. Zamenst.: lazuurgewelf, hemel, lazuursteen.