Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Lavoor] LAVOOR, z.n., o., des lavoors, of van het lavoor; meerv. lavooren. Een verouderd woord, beteekenende een bekken, een lampet, eene waschkan. Van het fr. lavoir, middeleeuw. lavarium, uit het lat. lavare, wasschen. Vorige Volgende