[Lavei]
LAVEI, z.n., vr., der, of van de lavei; het meerv. is buiten gebruik. Verlof, vrijheid: ik gaf hem lavei. In Friesland wordt het in de hoogte gestoken teeken om te schoften lavei genoemd. Iemand lavei geven wordt ook gebezigd in den zin van iemand iets op de mouw spelden. Men noemt dit ook: iemand lavuit geven. Ter laveije gaan is eene spreekwijs, welke de jagers van het wild gebruiken: dewijl het overbekend is, hoe gaarne 't wild, buiten de wildernissen in de aanliggende landen ter laveije gaat. Rendorp. Van hier laveijen, bij Kil. ledig loopen, schoften. Het woord behoort gewis, met het eng. leave, vrijheid, met de laatste helft van de woorden oorlof, verlof, met het lat. liber, vrij, het gr. λειπω, λιπω, laten, achterlaten, tot eene bron.