Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 688]
| |
latje. Zamenstell.: latwerk. Van hier ook het bedr. w. latten, met latten beleggen: een dak latten, de daklatten op de sparren vastspijkeren, waarvoor ook belatten in gebruik is, middeleeuw. latare. Lat, hoogd. latte, neders. latte, deen. lägte, zw-läckt, eng. lath, fr. latte, finl. laita, boh. lat en latka, pool. lata, ital. latta, middeleeuw. lata. |
|