[Lasten]
LASTEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik lastte, heb gelast. Bedr., last, bevel geven: de wet last den beloonden raadsman Weezenbeek. Hooft. Sij lasten, dat men doe een kemper offerand. H. de Gr. Het zamengest. belasten is meest in gebruik. Onz., met hebben; lasten in eene zaak helpen dragen: de eigenaar moet daarin mede lasten.