[Lans]
LANS, z.n., vr., der, of van de lans; meerv. lansen. Eene spiets, speer: zij drilde hare lans. Vond. Zamenstell.: lansknecht, beter landsknecht, een gemeen soldaat te voet; een reeds verouderd woord. Trouwens, eene lans was geen geweer voor een gemeen soldaat te voet, maar voor eenen ridder. Van dit landsknecht is een kaartspel, dat landsknechten heet.
Lans, hoogd. lanze, fr. lance, it. lancia, eng. launce, lance, zw. lans, ijsl. lans, lat. lancea, ierl. langa, gr. λογχη. Naar de verklaring, welke Varro, Nonius en Diodorus van dit woord hebben gegeven, is het een oud keltisch woord. Martinius leidt het van lang af. Adelung helt meer over naar het britt. lanca, werpen, fr. lancer. Zoo kan het dan, oorsprongelijk, eene werpspiets beteekend hebben. Dit komt met het