[Lak]
LAK, z.n., o., des laks, of van het lak; zonder meerv. Roode, doorzigtige gom of hars, uit Oostindie tot ons komende, om daarmede te vernissen. Ook nagemaakt lak uit bloemsappen en eenige houtsoorten getrokken: geel- blaauw- rood lak. Voords zegellak. Zamenstell.: lakwerk. In de eerste beduidenis, is het woord van oosterschen oorsprong. Dit roode hars heet, in het arab.,