Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 669]
| |
is niet in gebruik. Bij Vond., Moon. en anderen is het mannel., maar Hooft bezigt het vrouwelijk. Het lagchen: een lieve - blijde - zoete lach. Lach met lach betaalen. Sels. Met eenen lach bekooren. Vond. Eenen gedwongenen lach geven. Grooten lach hebben Vol lachs zijn. Maar schoon gij den lach doet rijzen. Poot. Met eenen schampren lach. M.L. Tydw. Zamenstell.: grimlach. Verkleinw. lachje: lonkjes, lachjes. Smits. IJsl. hlaatur, alem. hlahtar. |
|