[Labirint]
LABIRINT, (labyrinth) z.n., m., des labirints, of van den labirint; meerv. labirinten. Uit het grieksche λαβυρινθος, dat een naam van een zonderling gebouw, op het eiland Kreta, was, bestaande uit verwelfde gangen, die zoo kunstig in elkander liepen, dat men den uitgang bezwaarlijk konde vinden. Van hier neemt men het voor eenen doolhof: dat men in de kleine naeuheid der dichten somtijds maelt als in een' labirinth. Poot. Oneig. gebruikt men het voor eene verwarde zaak, welker zamenhang en uitkomst men niet ligt bespeuren kan. Poot neemt het ook in eenen nadeeligen zin: ontbeer vooral geen' draat in 's rijkdoms labijrint.