L.
[L]
L is de elfde letter van het nederd. abe, de agtste der medeklinkers, en de tweede tongletter. Zij opent of sluit eene lettergreep, als: lam, mal. - Nooit duldt zij eenen medeklinker achter zich, in het openen van eene lettergreep, als: lak, les, list, lot, lus. Integendeel verdraagt zij dit wel, in het sluiten van dezelve; gelijk zij ook, in het openen, achter eenen medeklinker staan kan, als: fulp, glimp. In het eerste geval, rolt zij over op de p, daar zij, in het laatste, door de g voordgedreven wordt. Zie Inl. bl. 15.
L en R zijn twee zeer na verwante letters, die, in alle talen, dikwijls met elkander verwisseld worden; iets, dat, in de afleiding van woorden, vooral, in aanmerking moet genomen worden. Voor het lat. ulmus zegt de franschman orme, en wij olm: voor peregrinus de italiaan pelegrino, de franschman pelerin, en wij pelgrim. In onze eigene taal ziet men dit: schalmei vindt men, bij K. v. Mander, scharmei gespeld. Wordt niet de uitgang elen, bij sommige werkwoorden, met eren verwisseld, als: snippelen, snipperen? Zoo zegt men ook stamelen en stameren, bobbelen en bobberen. En voor wandelen zeiden de Ouden ook wanderen. In den dagelijkschen tongval geschiedt dit ook meer dan eens: voor bitterkers zegt men, om het gemak, bittelkers. Trouwens, men vindt menschen, ja geheele volkeren, welken het onmogelijk is, de r uittespreken. Hen, welken dit bezwarelijk valt, zal men, daarom, eenen klank, aan de l grenzende, meest hooren bezigen. Ook worden l en u dikwijls verwisseld. Zoo zeide men voorheen vergouden, voor vergolden, gewoud, voor geweld, schoud, voor schuld; en nog zeggen wij, somtijds, soudenier, voor soldaat, soudeersel, voor soldeersel. Integendeel hebben wij nu de u, waar eertijds l was, in goud, koud, houden,
oud, enz., voor gold, kold, holden, old, enz. En het is aanmerkelijk, dat de Franschen sols en fols als sous en fous uitspreken. Hierheen behoort ook ons wilde en woude.