Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 643]
| |
die kust bevaren. De Decker. Langs de kust varen. Die man heeft, in zijne jonge jaren, alle kusten bezocht, hij verkeerde met ruig en raauw. Zamenstell.: kustbewarer, (kustbewaarder) kustvarer, (kustvaarder) kustwachter, enz. Van het fr. coste, côte, uit het lat. costa, eene rib, zijde. |
|