Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 632]
| |
Dit woord is, thands, geheel uit het gebruik, en deszelfs beteekenis bijna vergeten, omdat de zaak, daardoor gemeend, in onze tijden, geheel in onbruik is. Bij Schrijvers van vorige eeuwen komt het woord meer dan eens voor, en beteekent het haar met glinsterend goudstof bestrooijen: goedt hebt gij dan blonde kuiven met poeetsche schaft te kruiven, dat ze blijder blinken schier. Hooft. Van hier de deelw. kruivend, gekruifd: al flonkert kruivend goudt, zoo zwaddrigh, om uw hoofdt. Hooft. Brengt uw' broeder den gekruifden Min. Hooft. En tintelt er een star, die repp' haar hooft gekruift. Hooft. Dezelve zet het lat. van Tacitus: rutilatum crinem, door gekruift hair over; voor welk gekruifd ook kruifd gevonden wordt: om de kruifde plek van de lokjes. Hooft. Met blonde en kruifde pruik. Vond. Voords kruivig: 't blonde haijr kruivich toijen op met glinsterend gesteent'. Rodenb. Eindelijk wordt ook het, hiervan gevormde, zelfst. naamw. gekruif bij Rodenb. gevonden: heur blonde haijrs gekruijf. De oorsprong des woords is onzeker. |
|