zegt men: iets in het kruis leggen, het zoo plaatsen, dat het die gedaante hebbe. Men gebruikt, hier, ook het bijw. kruiselings: hij zat met de beenen kruiselings. Van hier wordt de naam kruis aan vele dingen geeigend. Het kruis van den rug. Het kruis in eene venster. Een nieuw kruis in eene broek zetten. En in meenige andere gevallen. In eene naauwere beteekenis, is een kruis een werktuig, waarop men, eertijds, slaven, voornamelijk, eene smadelijke en smertelijke doodstraf aandeed. Zoo erkennen alle kristenen, dat Jezus aan een kruis gehecht en daarop gestorven is. Voords het teeken des kruises: een kruis maken, of slaan. Een halssieraad: een diamanten kruis. Het lijden van Kristus: roemen in het kruyce onzes Heeren. Bybelv. De leer van den gekruisigden: de ergernisse des kruices. Bybelv. Het lijden der kristenen: zijn kruis op zich nemen. Onder het kruis leven, prediken, dat is onder vervolging. Allerlei wederwaardigheden in het gemeen: ik heb veel kruis in de wereld. Dit kortstondig kruis. M.L. Tydw. Ieder huis heeft zijn kruis, ook ieder huisje heeft zijn kruisje, elk mensch heeft zijn lijden. De voornaamste zijde van gemunt geld, wegens het gestempelde kruis op verscheidene muntstukken. Hierheen de spreekwijs: kruis noch munt hebben, geen geld hebben. Kruis of munt? eene vraag in een zeker spel. Verkleinw. kruisje. Van hier kruiselings. Voords heeft Vond het kruisdom, voor het verdrukte kristendom. Zamenstell: huiskruis, huisselijke ramp. -
Kruisbeeld, kruisbeeldwerker, kruisbeting, (kruishout) kruisberg, kruisbezie, kruisbezienboom, kruisbloempje, kruisboek, kasboek, kruisboog, kruisboom, een kruis, kruisbroeder, eene soort van geestelijken, kruisdagen, drie plegtige gebededagen voor hemelvaartsdag, kruisdistel, kruisdood, kruisgalg, - kruisgetuige, bij H. Dull. - kruisgezant, kruisgulden, tien guldens, kruisharing, die gevangen en getond is, na den dag der kruisvinding, die op den derden van bloeimaand invalt, kruishoek, eene plaats, waar het goed is met schepen te kruisen, kruishout, het hout van het kruis - dwarshout - kruisbeting - en een tuig, om krassen in hout te maken, kruisklamp, kruiskerk, kruiskazijn, kruiskool, houtskool, kruiskring van den hemelkloot, kruisleer, kruisnet, totebel, kruispaal, kruispad, kruisraam,