Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 624]
| |
kroppieren. Bij Kil. kroppier, achterkroppier. Het is een ond. woord, beteekenende het verhevene deel van een paard, bij den staart; anders het gat: die in de zale niet kan, moet te vrede zijn op de kroppier te zitten. De Brune. Uit het fr. croupiere, croupe, ital. groppa. |
|