Vorst, met de daarmede gepaard gaande magt en heerschappij: gij zult de kroon beerven. Hoogvl. Aertsvijanden van zijne kroon. Moonen. Tot de kroon komen. Hierheen behoort de spreekwijs: naar de kroon steken, des konings heerschappij lagen leggen. Wijders, in het algemeen, naar iemands eer staan, hem den roem betwisten: wie Flakkus lier wil steecken naar de kroon. Vond. Haer zuster durft haer steken naer de kroon. Anslo. Het ligchaam van den staat, het koningrijk: die goederen zijn aan de kroon van Engeland vervallen. Eene zilveren en gouden munt: eene fransche kroon. Zonder twijfel, om het gekroonde borstbeeld, dat daarop gestempeld staat. Voords worden vele dingen, om de gelijkheid, kroonen genoemd. De uitgebreidde takken van eenen boom: geen kleene stam kan een groote kroon dragen. Hooft. De schanddoornen, om des Heilands hoofd gevlochten: zoo veel wonden als prickels aan die kroon. De Decker. Een koperen bol met uitstekende armen, waarop kaarsen branden; ook van kristal enz. gemaakt: de kroonen in eene kerk opsteken. Eene glazen, kristallen kroon. Een werktuig, om garen optewinden: het garen van de kroon nemen. De horens van een beest, hert enz: het hert heeft zijne kroon afgestooten. Verkleinw. kroontje: het kroontje van het oog, het wit. Zamenstell. gloriekroon, kerkkroon, lauwerkroon, martelkroon, muurkroon, die, oudtijds, gegeven werd aan hem, die den muur eener belegerde stad, voor anderen, beklom, rijkskroon. - Kroonengoud,
zekere goudsoort, kroonlijst, kroonprins, kroonrad, zeker rad in een uurwerk, kroonras, eene soort van fijn saai, kroontjeskruid, kroonwerk, enz.
Het is zeer waarschijnelijk, dat wij dit woord uit het lat. Corona, fr. couronne, ontleend hebben, schoon de harde oo, in kroon, kroonen, volgens Kil. en de maaslandsche uitspraak, met het gr. ϰορωνίς, summitas, vel apex alicujus rei, overeenkomt. Behalve dit, behoort het tot de woorden krans en rond, en drukt, eenigzins het denkbeeld van rondheid uit. In het wallis. is crwnn, cren, en in het ijsl. cruin rond. In het hebr. heet קֶרֶו een horen, een krans, eene kroon, eer, luister.