[Kronkel]
KRONKEL, z.n., m., des kronkels, of van den kronkel; meerv. kronkels. Kreuk, plooi, die kort en krom loopt: het papier zit vol kronkels. Het zamengest. kronkeldrom gebruikt Poot: een kronkeldrom van zwarte Razernijen. Kronkelkoord. Hooft. Het behoort tot krom, krinkel, kring, kreuk, kruk.