[Krijt]
KRIJT, z.n., o., des krijts, of van het krijt; het meerv. is buiten gebruik. Een woord, dat, met kreits, eenen oorsprong en beteekenis heeft, als zijnde een kring, doch, thands, weinig in gebruik is. In 't midden van dit krijt. Vond. In het bijzonder, eene afgeperkte plaats, geschikt voor allerlei wedspelen; de circus en ἀγων der Ouden: toen liet Neptunus een' appel in het krijt en renperk vallen. Vond. Dat wij u hadden verwonnen in 't crijt. Houwaert. Nog heden ten dage beteekent, naar de aanteekening van F. de Haes, krijte, in Friesland, een perk. Uit hoofde nu, dat onze levensloop door vele tegenheden leidt, wordt dit moeijelijke leven met dien naam benoemd: kom, aengename doot! en help ons uit dit krijt. Vond. Bij Kil. krijt des wereldts. Zoo zegt Vondel: gedurende dat ik in 's weerelts krijt (dat is in het strijdperk dezer wereld) mijn broosche leven slijt.