[Kreet]
KREET, z.n., m., des kreets, of van den kreet; meerv. kreten, dat zelden te pas komt. Een groot geschreeuw, meestal uit moed en blijdschap voordkomende; op dien kreet. Vond. De kreet der overwinning. Hooft. Zamenst.: moordkreet, oorlogskreet, wapenkreet, weekreet. Hooft gebruikt het, doorgaands, vrouwl.: op de versche kreet van de beroerte. Zoo ook Frantzen: onder de uitwerkselen der weekreete, die zij hebben aangeheeven. Het veiligste schijnt, om, hier, Vondel te volgen. Halma stelt het ook mannelijk. Het komt van krijten.