[Kornoelje]
KORNOELJE, z.n., vr., der, of van de kornoelje; meerv. kornoeljen, kornoeljes. De vrucht van den kornoeljeboom. Van het fr. cornouille, uit het lat. cornus, middeleeuw. cornolium. In eenige oorden van het Vaderland noemt men haar kornelle, en den boom kornellenboom, hoogd. kornelle, kornelbaum. Van kornoelje heeft men het bijvoegl. naamw. kornoeljen, dat tot den kornoeljeboom behoort, of daarvan afkomstig is.