Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 576]
| |
naar men de letters zet: men is om kopij verlegen. Eene geringe schets: dat is maar eene kopij (ook enkellijk dat is maar kopij) van de zaak. Het woord is, in den dagelijkschen stijl alleen, gebruikelijk, als ook het daarvan ontleende ond. woord kopijeren, kopieren. Uit het lat. copia, fr. copie, eene meenigte. Misschien werd, in de middeleeuwen, een afschrift van oorkonden of eenig boek dus genaamd, omdat, door dat afschrijven, de zaak vermeenigvuldigd, en een zoodanig boek onder velen verspreid werd. |
|