[Koelte]
KOELTE, z.n., vr., der, of van de koelte; zonder meerv. Een koele wind: eene wakkere - eene stijve - eene frissche koelte. Koele plaats: in de koelte van de lommer. Van iemand, die, in zijne soort, een kruk is, wordt het gebruikt: een dichter in de koelte. Zie te.