herdersknaap, lijfknaap, altaarknaap, met het vr. knapin. Zoo gebruikt Vond.: lijfknapin, schildknapin. Van hier is knaapschap, dienstbaarheid. Het is ook eene soort van waardigheid onder den adel. Te weten; een jonker, die nog geen ridder was, maar het werk eens ridders nog leeren moest, deszelfs wapens droeg, en hem in een gevecht bijstand deed, droeg den naam van eenen knaap. Van hier het zameng. schildknaap. In het eng. eertijds knave, zw. knape, neders. knape, middeleeuw. knapo. Oul. werden de Vroedschappen, somwijlen, ook knapen genoemd: buten den twintich goede knapen. Keur. d. St. Hoorn. Ook is het woord tot andere zaken overgegaan, inzoover zij de plaats eens dienenden knaaps vervangen. Zoo noemen wij eenen lichtstander, waarop eene kaars of lamp staat, eenen knaap. Eindelijk, naardien jongens, om hunne losheid, vaak balddadig zijn, zeggen wij: hij is een knaap, dat is een gast.
Knaap, hoogd. knabe en knappe, angels. cnapa, zw. knape, ijsl. knapa, deen. knab, eng. knave. In het middeleeuw. heet chnapina, eene maagd, en, in het spaan., is ganapa een lastdrager. M. Martinius haalt, uit het Gloss. van Isidor., aan: gnabat, (waarvoor Mart., liefst, gnaba leest) natus, generatus, filius, creatus vel enixus lingua Gallica, dat de oude Galliers, in hunne taal, gnabat (of, gnaba) eenen zoon noemden, iemand, die, door voortteling, zijn aanwezen ontvangen heeft.