[Klingen]
KLINGEN, onz. w., ongelijkvl. Ik klong, heb geklongen. Klinken. Het woord is reeds buiten gebruik. Vond. zegt nog: daer d'Engelen klingen, en dansen en springen. En D.R. Kamph.: laet de heldre cimbael klingen. Zamenst.: klingbuil, klingelbuil. Zie klinken.