[Klens]
KLENS, (kleins) der, of van de klens; meerv. klenzen. Een werktuig, om iets te laten doorzijgen, een teemsdoek, ten einde het nat zuiver en helder worde, anders ook klenzer genaamd; van het werkw. klenzen, anders kleinzen, van klein, angels. claen, zuiver, kleinen, kleinzen, angels. claenan, claensan, zuiveren, als alleen het kleine en fijne doen doorzijgen, derhalve zuiveren, reinigen: melk klenzen. Klein maken: mond, die ter nauwer nood, met kevels tandeloos ken kleinzen kruim van brood. Bake. Hiervan klenzing, kleinzing, in het angels. claensung, voor zuivering: for thinre claensunge, d.i. voor uwe reiniging. In het eng. is clean, zuiver, klaar, helder. Ons oude woord kleinster is eene vonk, anders gleinster, waarvan gleinsteren, glinsteren.