Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Klage] KLAGE, z.n., vr., der, of van de klage, meerv. klagen. Eene klagt: ick sal mijner klage vergeten. Bijbelv. Volhard in zijne klage. Vond. Zamenstell.: rouwklage, weeklage. Van hier klaaglijk, klagelijk. Vorige Volgende