[Kissen]
KISSEN, onz. en bedr. w., gelijkvl. Ik kiste, heb gekist. Onz., met hebben, een sissend geluid maken: kissen is, eigenlijk, dat geluid, het welke het koud water van zich geeft, wanneer een gloeiende stof daer in gedompeld word. Fr. de Haes. Kissend water. Hoogvl. Ook zegt men het van de gloeijende stof zelve: om 't kissend