[Kinken]
KINKEN, onz. w., gelijkvl. Ik kinkte, heb gekinkt. Een woord, van den klank gevormd, beteekenende met de punt op iets raken, dat het eenen klank geeft en terugstuit. Zoo kinken de kinderen met den werptol, als zij met de punt des tols eenen anderen tol zoeken te treffen. In een ander kinderspel is het, met de punt van een ei, op een ander ei zacht stooten; waarvan kinkei. Overdr.: de felste schichten der Fortuine kinken in een verstaald gemoedt. Hooft.