aanneming tot kinderen, in den bijbelstijl; - der naauwe betrekking op iets; meest in den stijl der Schrift: een kind des duivels, der hel, des doods, des toorns, der zonde, der wereld, enz. Hierheen behoort de uitdrukking: een kind van weelde. Eindelijk, ten opzigt van voordbrenging: zoo noemt men een boek, een papieren kind. Zoo heten Dichters hunne werken, kinderen hunner hersenen. Ware blijdschap is het kind van bedaerde gedagten. Overz. v. Herv. Ten tweede, in betrekking op de voordbrenging alleen, wanneer dit woord aanduidt den mensch, van zijne ontvangenis tot aan de geboorte, en onmiddellijk na dezelve: een kind onder het hart dragen. Zwanger van een kind zijn. Van kinde groot zijn. Hooft. Zij is met kind, lage spreekwijs, gelijk de volgende: met kind maken. Een kind te vondeling leggen. Zij beviel van een dood kind. Ten derde, in betrekking op den ouderdom, wanneer menschen, van de geboorte tot aan het tiende jaar, kinderen genoemd worden: nu wordt de man een kind. Zoo eigenzinnig als een kind. In den Bijb. van het jaar 1477 wordt het jong eens diers ook kind genoemd. De Schrijvers der middeleeuwen geven dikwijls den naam van kind, lat. puer, fr. enfant, enz. aan minderjarige Vorsten: die heere van streene ende dat Kijnt van Putte. Privil. v. Dordr. Van kindsbeen af. In den Bijbel heten onervarene Kristenen kinderen. Oul. was het meerv. ook kinder: en had gheen kinder ghewonnen. Bijb. 1477. Ook kinden.
Van hier kinderachtig, kinderachtigheid, kinderlijk, kindsch, kindschap, kindschheid. Zamenst.: kinderbed, (kinderbedvrouw, voor kraamvrouw, bij Kil.) kinderbel, kinderbier, (kindelbier in Gron.) kinderdoop, kindergeld, kindergoed, kinderhuis, kinderhuisraad, kinderjaren, kinderkamer, kinderkost, kinderluren, kinderloos, kinderloosheid, kindermaal, kindermeester, kindermeid, kindermoord, kindermoorder, kindermuts, kinderpap, kinderpokjes, kinderpop, kinderpraat, kinderrijk, die veel kinderen heeft, kinderschoenen, (zijne kinderschoenen uittrekken, afleggen, uit zijne kindschheid gaan) kinderschool, kinderspel, kinderspreukje (bij Oud.), kindertucht, kindervraag, kinderwerk, kinderzalig, vruchtbaar in kinderen, kinderzaligheid. Hooft.
Kind, reeds bij Isidor. chindk, Ker. chind, Wil-