[Kermis]
KERMIS, z.n., vr., der, of van de kermis; meerv. kermissen. Dit woord is uit kerkmis verbasterd, hoogd. kirms, kirmse, kirchmesse, neders. karkmisz. Het beduidt dus, eigenlijk, eene plegtige mis, of openbaren godsdienst, die, jaarlijks, op eenen zekeren dag, zoo als bij de Roomschen eertijds, gehouden werd, ter gedachtenis van de stichting en inwijing van eene kerk: hebben ghemaect kermisse (fecerunt dedicationem) des huys Godts. Bijbel. 1477. Van hier kermispreek. Wijders gaf het (en geeft het ook nog heden) te kennen de brasserijen en vrolijkheden, bij die gelegenheid gehouden: bij iemand op de kermis komen. Kermis houden. Daar nu, oudtijds, op zulk een feest, tevens allerlei koopwaren aangeboden werden, heeft het woord de beteekenis van eene jaarmarkt gekregen: de kermis inluiden. De plaats, waar eene jaarmarkt gehouden wordt, als ook de goederen, die, daar, te koop zijn: de kermis rondgaan. De kermis bezien. Een geschenk, welk men kinderen, op eene jaarmarkt, koopt, of bij die gelegenheid geeft: iemand eene kermis koopen. Iemand eene kermis afwinnen, eene groninger spreekwijs. Zamenstell.: