bel aanbinden, eene spreekwijs beteekenende: zich, om eenen ander, in gevaar begeven. Hij steekt er de kat in, hij scheidt er uit. Dat is der kat de kaas bevolen, zoo stelt men den wolf tot herder. Dat is geene kat, om zonder handschoenen aantetasten, dat is een moeilijk werk. Dit zegt men ook van personen, die kloek en wakker zijn. - De kat uit den boom kijken. Zie boom. Als men de kat op het spek bindt, wil zij niet vreten, opgedrongene weldaad wordt miskend. Dat van katten komt, muist gaarn, een spreekwoord, waarmede men de voldoening van eene drift eenigzins verschoont. Van een vinnig meisje - ook van eene hoer, zegt men: zij is eene kat. Voords, is kat eene algemeene uitdrukking, die het geslacht onbepaald laat. Als men het mannetje bedoelt, zegt men kater; waar van F. v. Dorp het onzijd. werkw. kateren gevormd heeft: om, langs de stad en buert, te katren heel den nacht. Het wijfje noemde men katin: als een katin, die haer jonghen doot vindt. Brune. Thands zegt men slechts kat: de kat heeft jongen. Verkleinw. katje, jonge kat. Hij is het katje van de baan, hij is meester van allen. Argantes, hier het katje van de baan. A. Harts. Zamenst.: civetkat, meerkat, zeekat. Kataal, aal, die het eten niet waardig is, - kataas, aas voor de katten; overdr., een slecht, niets waardig mensch: zij is een regt kataas, - kattekruid, kattekwaad, kattemof,
kattenoogen (katoogen, graauwe oogen) kattepis, kattenspel (krakeel), kattestront, kattestaart, katuil, katvisch, katzwijm (flaauwte).
De naam van dit dier is zeeroud en algemeen. Neders. katte, hoogd. katze, angels., eng. en deen. cat, ital. gatta, gatto, middeleeuw. catta, cattus, catus, gatus, fr. chat, wallis. cath, brittan. caz, russ. kote, pool. kat, turk. kadij, armen. citto, lapl. gato, wallach. katussa, boh. kocka. De oorsprong is onzeker.