Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Kartets] KARTETS, z.n., vr., der, of van de kartets; meerv. kartetsen. Eene kardoes van bordpapier, zwilk of blik, gevuld met kogelen, nagels, schroot enz. Uit het fr. cartouche. Zamenst.: kartetskogel, kartetsvuur. Vorige Volgende