Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 453] [p. 453] [Karkant] KARKANT, z.n., m., des karkants, of van den karkant; meerv. karkanten. Een halssnoer van edelgesteente voor vrouwen. Of zij haren karkant verkogt hadde. Hooft. Geen halskarkanten van perlen. Vond. Fr. carcan. Vorige Volgende