[Karkas]
KARKAS, z.n., vr., der, of van de karkas; meerv. karkassen. Koperdraad, met zijde of garen gewoeld, hetwelk, om de stevigheid, in de kant van vrouwenmutsen vastgenaaid wordt.
Het is het fr. carcasse, ital. carcasso, dat een rif, geraamte, doodsbeenderen heet. Wegens eenige gelijkheid met een rif draagt het dien naam.