[Kanaster]
KANASTER, (knaster, kanasser, knasser, kannasser) z.n., m., des kanasters, of van den kanaster; meerv. kanasters. Eigenlijk de naam van eene uit riet (canna) gevlochtene kist, waarin eenige voordbrengsels van vreemde Landen, en inzonderheid, de beste soort van rooktabak, varinas genoemd, tot ons overgevoerd worden. Ik heb van dien varinastabak honderd knasters gekocht. Ook draagt die tabak zelf, in de dagelijksche taal, dezen naam: dat is regte kanaster. Wanneer men, al boertende, het geringste boven het beste wil verheffen, zegt men: dat is andere tabak dan knaster.