[Kaaijen]
KAAIJEN, bedr. w., gelijkvl. Ik kaaide, heb gekaaid. Een zeewoord, ook toppen genaamd. De ra kaaijen, is de nok, of het uiterste einde der ra, naar beneden trekken, en aan den mast binden, wanneer het schip te veel slingert, of door eene engte moet.