Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Jucht] JUCHT, z.n., o., des juchts, of van het jucht; zonder meerv. Russisch leder, dat, op de eene zijde, rood en glanzig is, en sterk ruikt. Een bijbel in jucht gebonden. Vorige Volgende