[Jubeljaar]
JUBELJAAR, z.n., o., des jubeljaars, of van het jubeljaar; meerv. jubeljaren. Een plegtige feesttijd bij de Joden, die om het vijftigste jaar gevierd werd. Van het hebr. יוׁכֵל. Zoo noemde men ook, sedert de tijden van Bonifacius de agtste, het eerste jaar eener nieuwe eeuw. Het enkele jubel wordt, in de gemeenzame verkeering, ook gebezigd: dit gebeurde, bij gelegenheid van het jubel. Van hier ook jubelfeest.