[Jol]
JOL, z.n., vr., der, of van de jol; meerv. jollen. Een jutsche boot, met twee spitse stevens. Verkleinw. jolletje. Γαυλος was eene soort van Fenicische vaartuigen, van גול, גלל. Tuinman meent, dat dit woord, daarmede, eenen oorsprong zoude hebben.