[Inwikkelen]
INWIKKELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en wikkelen: ik wikkelde in, heb ingewikkeld. In eenen omslag doen Men gebruikt het meest fig.: zich in eene zaak inwikkelen. Wanneer de warzucht zich in den staat inwikkelt. Van hier het verl. deelw. ingewikkeld, als bijw. gebruikt; met bedekte woorden: ik heb het hem, ingewikkeld, gezegd. Van hier inwikkeling.