[Intooveren]
INTOOVEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en tooveren: ik tooverde in, heb ingetooverd. Door behendigheid inbrengen: ik zag niet, hoe hy den bal er in tooverde. Iets zoo in iets anders inbrengen, of vastbinden, dat het niet, dan met groote moeite ontward, of losgemaakt kan worden: wat hebt gij er dat weer ingetooverd.