Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Insmeren] INSMEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb voorz. in en smeren: ik smeerde in, heb ingesmeerd. Smerend inwrijven: linnen met zeep insmeren. Vorige Volgende