[Insmelten]
INSMELTEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en smelten: ik smolt in, heb en ben ingesmolten. Bedr., door smelten inmengen: tin en lood bij elkander insmelten. Verliezen: ik heb er veel geld bij ingesmolten. Onz., met zijn; vereenigd worden: die letters zijn, uit schielijkheid, onder het uitspreken in elkander gesmolten. Door het smelten verminderd worden: vuile metalen smelten in. In het algemeen, verminderd worden: het leger, bij dien slag, vrij wat ingesmolten. Van hier insmelting.