Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 374]
| |
meerv. inhouten. De inhouten van een schip, deszelfs ribben, die den buik maken. Ook zegt men, in den gemeenzamen spreektrant, van iemand, die gezond en van ligchaam wel gesteld is: hij is goed van inhouten. |
|