[Inhuldigen]
INHULDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en huldigen: ik huldigde in, heb ingehuldigd. Voor de eerste reis, aan eenen Vorst, of anderen persoon, zijne hulde bewijzen, en hem, daardoor, voor dengenen erkennen, die hij is. Van hier: inhuldiging.