[Indompelen]
INDOMPELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en dompelen: ik dompelde in, heb ingedompeld. In het water dompelen. Aen 't ingedompelt hooft. Vond. Geen vuur had het Siddimsdal ten pekpoele ingedompelt. Hoogvl. Van hier: indompeling: sommigen beweren, dat de doop, door indompeling, moet geschieden.