[Ikker]
IKKER, z.n., m., des ikkers, of van den ikker; meerv. ikkers. Men vindt dit woord bij Spiegh., en volgends Vlaming beteekent het eigenzinnige trotschheid; zoo ook ikkerig, ikkerij, ikkerschap. Vond. heeft o nimmerslapende ickers! Misschien verstaat men er de zwarte helsche spoken door, anders nikkers genaamd. Zie dit woord.