Eilaes! de mensch en alle pracht
En is maer ijs van eene nacht.
Van hier het onz. w. ijzen, eene bijt, uit voorzorg tegen brand, in het ijs maken. Zamenst.: ijsbaan, ijsbeer, ijsbreker, een zwaar vaartuig, om het ijs te breken, ijsdam, ijsgang, stroomend ijs, ijskegel, ijskelder, ijskoud, zonder trappen van vergrooting - ijskrap, ijsschol, ijsschots, ijsslede, ijsspoor, ijsvogel, ijszee, enz.
IJs, hoogd. Eis, neders. is, deen. iis, zw. is, angels. is, isa, Notk. is, eng. ice. Het is onzeker, of dit woord afstamme van het neders. aisen, esen, bij ons ijzen, eizen, koud van schrik worden, omdat de aanraking van het ijs waarlijk eene trilling veroorzaakt. Althands, wij weten, tot hiertoe, niets beters.