[Jeugd]
JEUGD, z.n., vr., der, of van de jeugd; zonder meerv. De eerste vroege leeftijd des menschen, dan eens tegen den ouderdom, dan tegen de manlijke jaren overstaande. Men onderhield mij daarover in mijne jeugd. - Van uwe jeugt af. Hoogvl. In het bloeijen zijner jeugd. Jonge lieden: de jeugd met een goed voorbeeld voorgaan. Melis Stoke gebruikte dit woord voor eenen jongman, ook voor eene jonge dogter. Jeugd. is voor joged, oudt. joechd, joechde, voor joechede, jonghede. Angels. Jogoth. Voords is van hier jeugdig, jeugdigheid.